HISTORISCHE ACHTERGROND
Een aantal jaar geleden kocht de Dooyewaard Stichting een perceel met daarop drie oude ateliers en een stenen huis. Niemand heeft aanvankelijk de connectie gelegd met Piet Mondriaan. Gedegen archief onderzoek bracht hier verandering in door de vondst van een foto in het archief van de familie van Rees (Dadaist Otto van Rees was de zoon van Professor van Rees, de eigenaar van de oorspronkelijke Kolonie grond waar het atelier eerst gestaan heeft) en de vondst van brieven en tekeningen in het RKD archief en Gemeente Museum archief. Hierdoor ontdekte de Dooyewaard Stichting dat dit een Mondriaan atelier was.

De kleinste van de drie ateliers is een hut die heeft gestaan tussen andere hutten in het ‘Humanitaire Bosje’, voorheen de kolonie van van Rees tussen de Noolseweg en de Torenlaan in Blaricum. Op het perceel van Prof. Jacob van Rees stonden diverse hutten waar tussen 1899 en 1927 door veel mensen in gewoond en gewerkt is. Hieronder waren in ieder geval zijn kinderen. Van Rees liet voor hen door Rueter in landhuisstijl twee hutten bouwen. Zijn zoon, de kunstschilder Otto van Rees woonde daar samen met Adya Dutilh en zijn dochter Mies met kunstenaar Jan Pieter Terwey, die enige faam genoot als Nederlands eerste dienstweigeraar (zelfs Leo Tolstoj sprak zijn waardering uit voor deze daad van verzet). Otto van Rees woonde enige jaren in Parijs waar hij vermoedelijk Piet Mondriaan heeft leren kennen. In ieder geval kenden de twee schilders elkaar door bijeenkomsten bij kunstcriticus en schilder Conrad Kickert in wiens atelier diverse avant-gardisten samenkwamen.

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zat Piet Mondriaan vast in Nederland, waar hij toen zijn zieke vader opzocht. Mondriaan is eerst naar Domburg gegaan en is daarna van 1915-1919 in Laren gebleven en heeft zowel een zomer(1916) in het atelier van Otto van Rees gewerkt als ook een zomer(1917) in het “Huisje de Vries”, een van de andere hutten op het terrein. Een in het Gemeente Museum in Den Haag gearchiveerde brief van Maronier toont een tekening met het onderschrift ‘Huisje de Vries waarin atelier Mondriaan, zomer 1917’. Zeer herkenbaar is de markante schoorsteen die het atelier ook nu nog aan de buitenmuur siert. De Vries was onderwijzer op de Humanitaire School die gevestigd was in het oude Koloniehuis.

Het is in deze koloniehut annex atelier “Huisje de Vries” dat Mondriaan zich verder losmaakt van figuratief werk en zijn eerste pogingen tot abstract-geometrisch werk echt doorzet. In Parijs schildert hij in 1912 een voorzichtig op het kubisme geïnspireerde appelboom met rondingen en ovalen maar in dit atelier rapporteert bovengenoemde briefschrijver Maronier dat Mondriaan werkt ‘…aan een appelleiboom, elke dag een streepje…’ Voor het eerst en vanaf dat moment voor altijd zijn zijn streepjes recht. Hij gebruikt horizontaal en verticaal als op zich zelf staande elementen. Mondriaans ideeën over de harmonie tussen deze twee zijn verbonden aan de theosofische leer, een wereldbeschouwing waar hij zich in die jaren sterk door liet leiden. Er was destijds een actieve groep aanhangers in Laren en Blaricum. Hij ontmoette in 1916 Theo van Doesburg en Bart van der Leck (overigens kort daarop een buurman van Theo Lohmann) en deze drie kunstenaars hebben, ieder op eigen wijze, vanaf 1917 een autonoom gebruik van kleur en vorm. Het Museum Kröller-Müller heeft Mondriaans belangrijkste werken uit 1917 in de collectie.

In dit atelier werd de basis gelegd welke volgens Maronier ‘… langzamerhand moet geleid hebben tot de door zwarte lijnen vastgehouden primaire kleurvakken.’ Het is ook vanuit dit atelier dat Mondriaan meehelpt het tijdschrift en de daaruit voortvloeiende kunstbeweging De Stijl gestalte te geven. De Stijl is van belang geweest voor de Europese avant-garde. Kortom een belangrijke periode in Mondriaans ontwikkeling en in de kunsthistorie.  In 1927 vraagt Theo Lohmann bij de gemeente vergunning aan voor het plaatsen van dit atelier op zijn terrein aan de Schapendrift/Eemnesserweg.